Op zoek naar de  loorn

door Dona Ferentes 


Deel I: Verbannen uit Saga

Hoofdstuk 7: De uitgeblusten

9

Elvin keek onwillekeurig naar het noorden, waar het Sluiergebergte nu een zwarte wal vormde die de noordelijke horizon afsloot. Op sommige van de hoogste bergspitsen viel nog wat licht uit het westen, dat soms even gemeen geel glinsterde op de sneeuwvelden, voor de toppen door nevels weer aan het zicht werden onttrokken. Het zwart van de lagere hellingen stak onheilspellend af bij die schijnbaar beweeglijke pieken. Ze leken een beetje op hellebaarden die uit de onderwereld omhoog werden gespietst, vond Elvin. Hij meende zich dergelijke taferelen uit de boeken van de Sagaren te herinneren. Floorn geloofden niet in onderwerelden en bovenwerelden en tussenwerelden; voor hen was er maar één universum waarin alles met alles samenhing en alles even natuurlijk en verklaarbaar was.
`Denkt Werefried werkelijk dat die zeeridders zich in de bergen schuilhouden?’ vroeg Elvin, aangemoedigd door de gemoedelijke bui van zijn reiskameraad.
`Belust op het riviergoud van Bergamon en het koper en tin uit de mijnen van Saga? Jazeker’, zei Taris. `Daar is hij zo vast van overtuigd omdat Aza hem dat ingefluisterd heeft. Het is moeilijk geen geloof te hechten aan Aza’s woorden, als ze haar zinnen erop heeft gezet je aan haar kant te krijgen.’ Hij lachte. `En ik zou haar dat nieuws gebracht hebben! Alsof Oswel iemand zou vertrouwen die alles maar door zou brieven!’ Aan zijn stem was te horen dat zijn gezicht betrok - hier aan de voet van de bergen was het nu helemaal donker en de vuren waren nog te ver weg. `Maar als Aza zoiets - zogenaamd in vertrouwen - aan die loslippige wijsgeer vertelt, dan kun je er donder op zeggen dat ze daar haar bedoeling mee heeft.
En het is trouwens waar dat er in die bergen meer gevaar schuilt dan een stelletje roofzuchtige griffioenen. De laatste krijgsheer keerde met een zorgelijk gezicht terug... Ik stond achter de tinnen boven de poort toen hij kwam aan galopperen, zijn zwarte mantel met de blauwe biezen wapperend achter zich aan. Zijn paard had de oren plat in de nek, schrikachtig door dat gewapper om zijn achterhand, en op de binnenplaats kwam het met moeite tot stilstand; het moest door drie stalknechten in bedwang gehouden worden. Het was de dag voordat jij ontboden werd, de dag voor ons vertrek.’
`O ja?’ vroeg Elvin, want hij had aan die dag geen enkele herinnering.
`De koning at die avond niet, en hij sprak ook niet, hoewel hij al zijn raadslieden om zich heen verzameld had’, ging Taris verder. `Je weet misschien dat ik in een bijzondere betrekking tot hem sta - geen onderdaan van het Rijk Saga, wel een van ‘s konings meest vertrouwde paladijnen. Misschien kwam het daardoor dat hij mij die avond niet op de hoogte stelde van de berichten die de krijgsheer had meegebracht. Ik dacht zelfs even dat die betrekking hadden op mogelijke onmin tussen Bergamon en Saga...’
`Je doet je naam eer aan, Zwam’, klonk plotseling de stem van Werefried achter hen. Elvin was hem volkomen vergeten. Ze waren niet ver van het buitenste kookvuur blijven staan, in een veldje valeriaan dat een zware, bittere geur verspreidde. Werefried, die kennelijk in de buurt gebleven was, deed een pas dichterbij zodat zijn witte haar verlicht werd door het vuur. `Je maakt die arme floorn horendol met je geklets. Jouw persoonlijke waarheid heeft bedroevend weinig te maken met -‘
`Hoe dan ook’, zei Elvin, die meer dan genoeg had van het gekibbel tussen de twee mensen, `ik heb het niets op die Sluierbergen. Maar dat ze zo vervaarlijk zijn, lijkt me ook een voordeel. Er zal wel niet gauw oorlog komen tussen Saga en Bergamon. Wel?’ voegde hij eraan toe, een beetje geschrokken van zijn eigen stelligheid.
`Oorlog?’ vroeg Werefried geringschattend. `Wij staan immers aan dezelfde kant? Wij zijn bondgenoten!’


volgende pagina | vorige pagina | inhoud | landkaart

wordt vervolgd !


Geef uw commentaar hier:


ontwerp website: Omvision