Op zoek naar de  loorn

door Dona Ferentes 


Deel I: Verbannen uit Saga

Hoofdstuk 3: De ster in het noorden

7

Elvin probeerde zich de kaart van Saga voor de geest te halen.
'Dus als ik langs de Pikon stroomopwaarts naar het noorden reis, bereik ik de heerlijkheid Orion', zei hij.
'Ja, dat wil zeggen: als je voorbij de oorsprong van de rivier de Sluierbergen over zou steken’, zei Taris. `Wat, zoals je weet niet kan.'
Elvin pijnigde zijn hersens om te bedenken waarom niet, maar het schoot hem niet te binnen. Misschien had hij het nooit geweten.
Taris had zijn vos weer aangedreven.
'Zijn we daarheen op weg?' vroeg Elvin aan zijn rug. 'Naar Orion?'
De man draaide zich om in het zadel.
'Waarheen denk jij dat we moeten gaan?' vroeg hij.
Elvin aarzelde. Wat was het goede antwoord? Deze man leek te vertrouwen. Maar hoe kon hij dat zeker weten?
'Ik... ik zou wel graag naar huis gaan', zei hij. Dat leek een veilig antwoord. Taris lachte. Het was een vreemd lachje, en niet helemaal vriendelijk. Maar hij ging weer recht zitten en zijn stem klonk suikerzoet toen hij zei: 'Dan doen we dat. Jouw beurt om te zeggen waar “thuis” is. Dat is niet meer dan eerlijk, wel?'
Elvin concentreerde zich. Hij wist dat hij in staat zou moeten zijn te voelen waar zijn volk zich bevond. Hij sloot zijn ogen en probeerde de deinende gang van de merrie uit te bannen. Ze liep braaf achter Taris’ vos aan en had zijn leiding niet nodig. Waar waren de Floorn?
Een beeld kwam hem voor de geest. Een open plek in een berkenbos, zacht gefilterd zonlicht. Jonge floorn die over elkaar heen buitelden en in het gras dartelden. Een veel oudere, bijna gewichtloos geworden floorn die met ogen dicht een zangdicht opzei. De zangdichten vormden, eindeloos herhaald en nauwelijks bewust opgenomen, de gemeenschappelijke kennis van het ras van de Floorn. `Het fluïdum van een floorn... vloeit door rivieren... haakt aan sterren... hangt in de wind...’
Taris onderbrak zijn gedachten.
'Hoe doen jullie het eigenlijk?' vroeg hij. Zijn stem leek nonchalant, maar Elvin voelde de grote aandrang daarachter. 'Hoe raden, hoe weten jullie... Ze moeten ver weg zijn. Je kunt ze horen, zien noch ruiken. Hoe kun je weten achter welke horizon je volk zich bevindt?'
'We voelen het', zei Elvin. Het verbaasde hem (en niet voor de eerste keer, dacht hij) dat een mens zijn begrenzingen zo ernstig opvatte. Voor Mensen bestond er een strikte scheiding tussen het ik en de ander, het ik en de materie, de materie en de geest. Een Mens had geen benul van de vloeibaarheid van grenzen, van de vluchtigheid van lichaam en geest. Het zou nooit uit te leggen zijn aan een mens dat een floorn zijn aanwezigheid meedeelde aan zijn omgeving, dat die werd meegevoerd door de elementen, zodat er sporen floorn te vinden waren in elke beek, in de bladnerven van elke plant, in elk zuchtje wind, in de smaak van honing of bronwater, ja zelfs in de uitwerpselen van een konijn. Hij grijnsde naar het konijntje dat voor de hoeven van zijn merrie langs schoot. Het diertje bleef even zitten, richtte zich op zijn achterpootjes op, bewoog zijn neus ter begroeting en hipte toen op zijn gemakje weg. Even werd Elvin bevangen door een overweldigend gevoel van heimwee. Weer eens te leven zoals dat konijn - zoals een echte floorn. Zonder haast, zonder doel, zonder opdracht vooral.
Want, wist hij - en die wetenschap vervulde hem met een onaangename onrust - hij had de een of andere opdracht of missie. Het was niet zómaar dat hij hier met die man door het bos reed, op een paard nog wel. Het was niet zómaar dat hij zich ver van zijn volk bevond. Zó ver, dat hij niet eens onmiddellijk voelde in welke richting hij het moest zoeken.


volgende pagina | vorige pagina | inhoud | landkaart

wordt vervolgd !


Geef uw commentaar hier:


ontwerp website: Omvision