Op zoek naar de  loorn

door Dona Ferentes 


Deel I: Verbannen uit Saga

Hoofdstuk 6: Werefried en Lavendel

2

`Geen enkel plan deugt’, zei Taris van tussen opeengeklemde tanden. `Ik kan nergens heen.’
`Toch wel’, zei Elvin. `Ik denk dat ik weet hoe je aan die Lus kunt ontkomen.’
`Vertel op’, kreunde Taris. Hij leek zich met grote inspanning te moeten verzetten tegen de kracht die hem terug trok, naar de kampplaats toe. Hij klampte zich zelfs aan een boom vast en leed klaarblijkelijk hevige pijn.
`Ik denk dat zij onze plaats in kunnen nemen’, zei Elvin. `Die afspiegelingen uit het Ven. Ze líjken op ons Taris! Zelfs hun namen zijn bijna gelijk: Verris te Starna, Galdin Veernest. Dezelfde letters, snap je? Als Aza dat hoort, zal ze hen uitlachen, denken dat het een domme list is... ze heeft de neiging anderen te onderschatten in het licht van haar eigen ontzaglijkheid.’
`En dan nog? Ik kan niet weg...’
`Maar zíj gaan weg, snap je dat niet? Je hoeft je alleen maar buiten hun gezichtsveld te houden tot ze weg zijn. Ik zal je aan die boom vastbinden, ik kan een sterk koord vlechten. En ik heb het steentje...’
Taris knikte langzaam. `Ja, dat steentje maakt sterke touwen, dat hebben we gezien. Maar ze kan het waarnemen. Aza. Het steentje van je.’
`Het is momenteel gitzwart... Kun jij het zien?’
`Waar?’
`Op mijn borst. Geeft het licht?’
`Nee!’ Het klonk verwonderd.
`Dus ik bind je vast -’ Elvin begon vast om zich heen te reiken naar halmen en slingerplanten van het juiste soort. Hij vond ze meer met zijn reukzin dan op de tast. `En dan wachten we tot ze vertrekken. Ze zullen denken dat ze Taris bij zich hebben in plaats van zijn dubbelganger Verris. Vroeg of laat merkt Aza dat `Taris’ haar Lus heeft weten te verbreken. Ze werpt een nieuwe. En ik denk, ik vermoed - nee, ik weet zeker dat jij op dat moment vrijkomt.’
`Ze zullen jóu zoeken’, gromde Taris.
`En dan vinden ze Galdin. Ik weet het, hij is in de buurt. Ze hebben ons allebei gevolgd.’
`Blijft hij niet bij jou dan?’ Elvin zweeg even. Daar had hij niet aan gedacht. `Ja. Mogelijk. We kunnen alleen maar hopen dat ze hem gauw te pakken krijgen.’ Hij begon een koord te vlechten met zijn Florijnse vingervlugheid. Taris keek toe, kreunend van pijn.
`Waarom?’ vroeg hij. `Waarom help je me, floorn?’
Zonder op te kijken antwoordde Elvin: `Omdat ik niemand anders heb. Ik weet niet wat ik moet doen of wat er van me verwacht wordt. Ik ben éénmaal over de bergen gekomen, alleen, maar daar herinner ik me niets van. Het verbaast me zelfs dat het me nu te binnen schiet. Ik weet niet waar ik heen moet; ik weet alleen dat mijn eigen volk ver weg is. Ergens in het noorden wellicht, maar ik kan me vergissen. Jij bent mijn enig houvast; het is eigenbelang.’
Hij wist dat Taris, Mens die hij was, hem zou geloven. Toch was het maar een deel van de waarheid. Hij mocht de man. Ze leken dezelfde taal te spreken en, voor zover dat mogelijk was tussen leden van verschillende soorten, dezelfde waarden te delen.
Hij haalde het steentje te voorschijn en streek ermee over het stukje koord dat klaar was. Onmiddellijk lichtte het helder op, als een strohalm in de vlammen, om bijna meteen weer te doven. Elvin trok eraan, zette zijn voet erop en trok nog eens, bond het om een boom en ging er met zijn volle gewicht aan hangen... het leek onverwoestbaar. Nog vlugger nu vlocht hij verder. Intussen luisterde hij naar de ondervraging die in het kamp verderop plaatsvond. Naar de strenge stem van Aza, voor wie hij nu banger was dan ooit.


volgende pagina | vorige pagina | inhoud | landkaart

wordt vervolgd !


Geef uw commentaar hier:


ontwerp website: Omvision